‘Ik werk al 30 jaar in het UZA, waarvan 25 jaar in het katheterisatielab. Die eerste harttransplantatie, in 1994, was toch iets heel bijzonders. Het was een ingrijpende gebeurtenis voor alle betrokkenen. De techniek was nieuw voor ons en er komt hoe dan ook veel bij kijken. De patiënt in kwestie was een nog jonge man, die eigenlijk zo goed als terminaal was. Voor zijn operatie moest hij een katheterisatie ondergaan, en ook nadien moest hij regelmatig bij ons langskomen. Om na te gaan of het hart niet werd afgestoten, moesten we geregeld een biopsie van het hartweefsel nemen.’
‘Zo hebben wij de patiënt van dichtbij zien evolueren van heel zwak en zo goed als terminaal, naar een sterke, sportieve jonge man. Hoe zwaar die operatie ook was, de week nadien liep hij al rond. Onvoorstelbaar. Het verschil was echt spectaculair, want voor de operatie was hij zo goed als bedlegerig. Ook nadien worden die patiënten alsmaar sterker. Ze volgen revalidatie, en sommigen zijn na een tijdje tot echte sportprestaties in staat. In het algemeen zien wij hier in het kathlab heel snel het resultaat van wat we doen voor de patiënt. Als ze binnenkomen na een hartinfarct liggen ze echt af te zien, en eens die geblokkeerde slagader weer open is doordat we een stent hebben ingebracht, liggen ze een paar uur later soms alweer te lachen.’