Naarmate we ouder worden, stijgt de kans op plotse dood, aangezien we ook meer lijden aan hart- en vaataandoeningen. Van de mannen boven de 40 wordt 1 op 500 à 1000 getroffen. Voor vrouwen geldt dat ongeveer tien jaar later. De voornaamste onderliggende oorzaken van plotse dood op een rijtje:
-35 jaar: aangeboren aandoeningen
Bij jonge mensen zijn vooral aangeboren hartafwijkingen aanleiding tot een plotse dood, soms al op heel jonge leeftijd. Het Brugadasyndroom en het lang QT-syndroom bijvoorbeeld kunnen aanleiding geven tot een gestoord hartritme dat leidt tot een hartstilstand. Bij die aandoeningen gaat er iets mis in de elektrische activiteit van het hart: de kanaaltjes in de hartspiercellen waardoor het elektrische signaal loopt, hebben een afwijkende vorm of functie. Dergelijke aandoeningen kunnen worden opgespoord in het ziekenhuis, aan de hand van een elektrocardiogram, echocardiografie of cardiaal MRI-onderzoek. Vaak is het aangewezen om de hele familie van een patiënt te screenen.
Ook de hartspier zelf kan abnormaal zijn en daardoor tot een hartstilstand leiden. Een erfelijke aandoening waarbij dat het geval is, is hypertrofische cardiomyopathie. Die aandoening wordt gekenmerkt door een erg dikke hartspier die, bijvoorbeeld tijdens het sporten, kan leiden tot plotse dood.
+35 jaar: hartinfarcten
Op oudere leeftijd is een plotse dood – helaas – vaak het eerste symptoom van een onontdekt hartprobleem. In 80% van alle gevallen van plotse dood is een acuut hartinfarct de oorzaak: een bloedklonter verstopt een van de kroonslagaders die het hart voorzien van bloed. In het gebied achter die klonter treedt zuurstofnood op en het weefsel sterft af. Op die manier kan het hart niet alleen ernstig beschadigd raken, maar kan er in 20 tot 30% van de gevallen ook een hartstilstand optreden. Hartinfarcten zijn op hun beurt een gevolg van aderverkalking.
Ook patiënten met hartfalen – een hartspier die erg verzwakt is bijvoorbeeld door een vroeger infarct of door aderverkalking – kunnen een hartstilstand krijgen, doordat de hartspier niet meer optimaal kan samentrekken.