Els Jehaes is het hoofd van het Forensisch DNA-laboratorium van de dienst Forensische geneeskunde in het UZA. Samen met drie laboranten, drie DNA-deskundigen en een administratief bediende doet zij DNA-onderzoek in opdracht van het parket en de rechtbank. Toen Britta Cloetens in 2011 vermoord werd in Antwerpen, deed het team het DNA-onderzoek van de sporen gevonden op de plaats van de misdaad. “Cloetens was vermist dus het was belangrijk dat we haar DNA vonden. Ik weet nog dat er heel veel bloedsporen waren in de auto. Maar DNA heeft geen naamkaartje natuurlijk, dus je moet altijd verschillende sporen vergelijken. Daarom namen we stalen van haar haarborstel, een voorwerp dat ze vaak vasthield. Dankzij huidschilfers hebben we haar DNA in kaart kunnen brengen”, vertelt Jehaes.
Het DNA van Britta Cloetens bleef dus 12 jaar lang bewaard in de DNA-databank, tot het botstaal van het NICC recentelijk voor een match zorgde. Zien jullie dit wel meer?
“In de DNA-databank is er een aparte categorie voor ongeïdentificeerde personen, het staal van Cloetens bleef daar 12 jaar lang opgeslagen bij ‘missing persons’. Toen we hoorden dat de match er eindelijk was, waren we allemaal opgelucht, vooral voor haar familie. Ik was aanwezig als DNA-deskundige op de assisenzaak en vond het heel schrijnend dat het lichaam niet gevonden was, dus ik ben blij dat ze terecht is. Natuurlijk krijgen we wel meer te maken met ongeïdentificeerde sporen die gevonden worden op de plaats van een misdaad. Vorig jaar onderzochten we 3201 sporenstalen die voortkwamen uit 753 opdrachten in strafdossiers. Gelukkig is het verhaal van Cloetens eerder een uitzondering, al zien we wel degelijk gelijkaardige zaken waar de sporen na jaren nog geen match hebben.”
DNA uit bot halen duurt makkelijk drie dagen
Jullie zijn gespecialiseerd om uit het kleinste spoor DNA te halen. Hoe slagen jullie daarin?
“Voor elk soort biologisch staal hebben we een andere werkwijze. Uit speeksel bijvoorbeeld, is het heel makkelijk om DNA te halen, dat kunnen we al op een dag analyseren. Sperma moet je dan weer eerst een nacht laten incuberen, en DNA uit bot halen duurt makkelijk drie dagen. Dat komt omdat dit heel hard materiaal is. We vermalen het bot eerst onder vloeibare stikstof tot heel fijn poeder, waar we nog allerlei chemische stoffen aan toevoegen zodat de calciumverbindingen breken en het botpoeder oplost. Zo kunnen we de celwanden breken waardoor het DNA kan vrijkomen. DNA uithalen doen we manueel en is de meest tijdrovende stap in de hele analyse.”
Eens jullie het DNA uit een spoor hebben gehaald, kunnen jullie dit dan meteen in de databank zetten?
“Nee, daarvoor moeten we het DNA eerst nog kwantificeren, een DNA-profiel in kaart brengen en valideren. We checken eerst of we wel voldoende DNA hebben, want voor de analyse hebben we ideaal één nanogram nodig. Daarna doen we een PCR-reactie, dat betekent simpelweg dat we het DNA vermenigvuldigen in een proefbuisje. Ons lichaam doet dat trouwens zelf ook regelmatig, bijvoorbeeld bij celvernieuwing. Op basis daarvan kunnen we heel specifiek interessante DNA-stukjes bekijken die we nodig hebben en in kaart brengen. Dat resultaat gaat naar een deskundige die het valideert, vergelijkt en beoordeelt, bijvoorbeeld of het wel een zuiver DNA-profiel is of een mengprofiel. Pas daarna sturen we het resultaat terug naar de magistraat en komt het profiel in de nationale databank terecht. We zijn er ons van bewust dat we een grote verantwoordelijkheid dragen, dus we gaan bij elke stap heel voorzichtig en kwaliteitsvol te werk.”
We analyseren veel meer sporen voor zedenonderzoek. Dat komt dankzij het werk van het ZSG.
Is er een evolutie in het aantal opdrachten dat jullie verwerken?
“Het is momenteel heel druk. We zien nu bijvoorbeeld een enorme stijging in stalen van zedendossiers, dat komt dankzij het werk van het Zorgcentrum na Seksueel Geweld (ZSG) in het UZA. Daarbij halen we bijvoorbeeld DNA uit sperma zodat een magistraat een verdachte kan identificeren. Los daarvan gebeurt het meeste onderzoek in kader van diefstallen met braak. We zien ook drugs- en moorddossiers, maar dat zijn er gelukkig niet zo veel. En dan zijn er nog de verwantschapsonderzoeken, zaken van de familierechtbank waarbij bijvoorbeeld vaderschapstesten gebeuren in kader van alimentatie of erkenning. Die zitten ook in stijgende lijn.”
“In een dossier is er meestal één verdachte maar heel veel sporenmateriaal, en dat materiaal onderzoeken wij allemaal. We krijgen telkens een maand de tijd om een antwoord terug te sturen, dat staat bij wet vast. Dat halen we, met nog wat marge.”
Welk deel van het volledige proces vind je zelf het leukst?
“Ik vind het sporenonderzoek heel fijn, dat doen we altijd samen met een laborante. De laborante werkt ‘blind’, maar ik volg het strafdossier en vind het interessant om de achtergrond te lezen, de overtuigingsstukken mee te bekijken en het verslag na ons onderzoek op te stellen. Als je dan een match hebt met een verdachte of er komt een duidelijk DNA-profiel uit, dan geeft dat veel voldoening. Zeker in moorddossiers, omdat je dan een beetje in naam spreekt van het slachtoffer. Zij kunnen het zelf niet meer doen. Dat maatschappelijk belang trekt me erg aan. Natuurlijk komt het ook voor dat we niets vinden, dat voelt dan wel weer frustrerend. Er zijn ook zaken die aan me blijven plakken. Zedendossiers bijvoorbeeld waar kinderen in betrokken zijn, dat lukt niet altijd om meteen van me af te zetten.”