Maguza129_interview_Cherine

Als 18-jarige op een afdeling liggen die bevolkt is door 60-plussers, hoe voelt dat? Meer jongeren maken de brug van pediatrie naar de volwassenzorg gezien de overlevingskansen van kinderen met een aandoening de voorbije decennia sterk gestegen zijn. Een positieve evolutie, maar niet zonder zorgen. Want heel wat jongeren worstelen met leven met hun ziekte, en stoppen met hun opvolging.

Eva Goossens
Prof. dr. Eva Goossens
Professor verplegingswetenschappen UAntwerpen en wetenschappelijk stafmedewerker UZA
Kim Van Hoorenbeeck
Prof. dr. Kim Van Hoorenbeeck
Kinderarts

Uitval van zorg in tijden dat er voor jongeren met complexe, chronische aandoeningen zo veel mogelijk is, het is een verontrustende vaststelling die zich niet gemakkelijk laat verklaren. Een belangrijke factor is de manier waarop de overgang van pediatrie naar de volwassenzorg wordt gemaakt. Prof. dr. Eva Goossens – onderzoeker verplegingswetenschappen UAntwerpen – en prof. dr. Kim Van Hoorenbeeck – kinderpneumoloog en expert kinderobesitas aan het UZA – maken deel uit van het onderzoeksteam van het COCCOS-project. Met COCCOS wil het team van partners van UAntwerpen, UZA, UGent, UZGent en het Zeepreventorium met de steun van FWO, samen met alle betrokkenen een transitieprogramma uittekenen voor jongeren met een chronische aandoening. Jongeren en hun mantelzorgers zitten mee aan tafel om oplossingen op een onderbouwde wijze mee vorm te geven.

Cherine is vlogger van dienst in het Koningin Mathilde Moeder- en kindcentrum. Ze maakte ook deel uit van de kinderraad, of beter ‘maakt’. Want ze kreeg een levenslang lidmaatschap, vertelt ze breed glimlachend. De 21-jarige creatieveling met een hart voor wetenschap, houdt ervan om kampen voor kinderen te begeleiden. ‘Ik was vier jaar toen ik de diagnose diabetes type 1 kreeg. Daardoor werd ik plots uitgesloten van vakantiekampen. Ze hadden niemand die mijn spuitjes kon zetten. Maar dat liet mijn moeder niet zomaar gebeuren. Ze schreef een brief naar de toenmalige minister met de boodschap dat ook kinderen met een ziekte recht hebben om op kamp te gaan. Het werkte. Ik ben fier en dankbaar dat ze dat gedaan heeft. Voor mij en alle kinderen na mij.’

Wat betekent opgroeien met een chronische aandoening voor jou?

‘Al heel jong kende ik de kinderafdeling van het UZA op mijn duimpje. In het begin kwam ik er maandelijks. Ik herinner me niet meer hoe het was om de diagnose te krijgen. Het had vooral een grote impact op mijn gezin. Ik ging wel eens naar het Zeepreventorium. Maar mijn mama zorgde ervoor dat mijn situatie snel stabiel werd, en mijn opvolging in het ziekenhuis was om dat zo te houden.’

‘Vanaf mijn 10, 11 jaar veranderde dat. Hormonen deden hun intrede. Ze hadden niet alleen effect op hoe ik me voelde, maar ook op mijn ziekte. Erbovenop ontwikkelde ik het Dawn­syndroom. Het heeft niets met Down te maken, het betekent dat je als diabeet een piek krijgt in je suikerwaarden tijdens de nacht tot de ochtend. Je begint je dag met alle hens aan dek om die waarden terug naar beneden te krijgen. Ik kon niet plaatsen wat er gebeurde. Ik begon me schuldig te voelen in mijn ziek zijn. Dat schuldgevoel werd sterker door de beeldvorming over diabetes via media. Het stigma rond diabetes was groot. Mensen kennen diabetes type 1 niet. Het heeft niets te maken met overdadig taart eten. Het is een levens­bedreigende aandoening waarmee ik geboren ben. En gelukkig kon ik ermee opgroeien omdat binnen ons zorg­systeem mijn medicatie betaalbaar is. Toch kreeg ik constant het gevoel dat ik mijn ziekte zelf veroorzaakt had en een last was. Het ging een tijd beter. Mijn zorgteam coachte me om met dat slechte gevoel om te gaan. Vanaf mijn veertien jaar kreeg ik het moeilijk om rekening te houden met mijn diabetes. Dat was heftig. Ik moest geregeld worden opgenomen en ik had moeite met die rugzak te blijven dragen. Hij was te zwaar. Ik wilde doen alsof het er niet was. Ik wilde doen wat alle jongeren deden. Maar die rugzak afsmijten, betekende ook doodziek worden. Pas een tijd later drong het terug tot me door. Met scenario’s legde het zorgteam me uit wat er kan gebeuren als je je waarden en medicatie niet nauw­gezet opvolgt.’

COCCOS

Volwassen worden betekende ook de deur van het kinderziekenhuis achter je dichttrekken. Hoe was dat? 

In mijn geval was dat erg abrupt. Ik kwam op een avond vier jaar geleden op spoed terecht. Daar vroegen de artsen of het oké was om de stap te zetten. Ik herinner me dat het allemaal heel snel ging en dat ik niet durfde zeggen dat ik er nog niet klaar voor was. Plots lag ik op een tweepersoonskamer op de volwassen afdeling waar niemand mij kende. Na 13 jaar zorg in een omgeving waar iedereen je met de glimlach groet met ‘hey ­Cherine!’. Ik kwam van een bloementuin op een vlakte terecht.

Wat zijn voor jou de belangrijke verschillen tussen die zorg voor kinderen en volwassenen?

‘Ik ben in opvolging in een ziekenhuis dichter bij huis. Wat me opvalt is dat de arts veel minder tijd heeft. Bij een opname, krijg ik vooral het gevoel dat het team gewoon is om met ouderen te communiceren. Ze benaderen me op dezelfde manier als een zestigplusser. Maar ook over mijn aandoening en medicatieschema, is minder kennis aanwezig dan ik verwacht had. Toen ik de eerste keer zei dat er iets niet klopte met mijn doses, zag je de weerstand. Ik ben misschien jong, maar ik ken mijn lichaam en ziekte. Ook met andere zorgverleners is het contact vluchtiger en minder persoonlijk. Ik heb heel veel begrip voor de druk waaronder die mensen staan. Toch vraag ik me af of het niet anders kan. In de pediatrie vond ik op een heel kwetsbare leeftijd steun in het aanvaardingsproces. Die steun is verloren gegaan. ‘Als zij het al niet meer belangrijk vinden, waarom zou ik het dan doen?’, zei mijn puberbrein vaak. Boos zijn en me afzetten was gemakkelijker dan het verdriet voelen.’

Wat wens je jongeren die na jou de overstap maken?

‘De kans om op een goede manier afscheid te nemen. Mijn zorgteam was een tweede familie. Ze weten hoe ze met kinderen en jongeren kunnen praten en hoe ze mij als persoon konden lezen zonder woorden. We krijgen het label van ‘volwassen’, maar 18 en 48 is iets heel anders. Ons jongeren­brein blijft ontwikkelen tot 25 jaar. Ik was zo blij toen het vernieuwde kinderziekenhuis openging, en ik was een fan van hun activiteiten. Zo ontmoette ik jongeren die een gelijk­aardige rugzak meedroegen. Een jongerencentrum in het zieken­huis is groot gedroomd, maar jongeren samenbrengen op de afdeling of zo is misschien haalbaar. Ik hoef niet alleen contact met jongeren met mijn ziekte, maar een ziekte. We leren samen en steunen mekaar. We hebben nieuwe skills nodig om onze weg en stem te vinden in die volwassenzorg. Had iemand me geleidelijk aan kunnen wegwijs maken, dan was het minder chaos geweest. Ik had nood aan het terug­vinden van mijn regie, maar ik kon het niet alleen. Niemand in de wereld doet echt iets alleen. Ik wens hen minder schaamte en meer kansen om te spreken. Ik durfde mijn verhaal ook niet altijd doen. Nu heb ik er vrede mee en hoe moeilijk het soms ook is, ik ben blij. Het is een deel van mij en het heeft me veel geleerd. Het is nu Cherine met diabetes en niet Cherine, de diabeet.’

Transitiemanagement_Maguza

'Ik wens alle jongeren minder schaamte en meer kansen om te spreken.'

 

Waarom zijn jullie gestart met het COCCOS-project?

Eva Goossens: ‘Ik kwam als jonge onderzoeker al in contact met studies over uitval van zorg bij jongeren met een hartziekte. Het onderwerp heeft me nooit losgelaten. De impact op hun welzijn en gezondheid kan groot en onomkeerbaar zijn. Een belangrijke factor is de overgang. Intussen bestaan er vele internationale richtlijnen om die transitie te organiseren. Binnen conventies voor ingrijpende aandoeningen als muco­viscidose en aangeboren hartaandoeningen gaat er veel aandacht naartoe. Maar de nood aan verder onderzoek om het beter te begrijpen en de juiste oplossingen te ontwikkelen blijft groot. Het probleem zet zich door. Terwijl de groep jongeren in de zorg groeit. Bestaande richtlijnen vertrekken vaak vanuit specialisten. De stem van de jonge patiënten en hun gezinnen ontbreekt nog. Daar willen we iets aan veranderen.’

Kim Van Hoorenbeeck: ‘Er is ook nood aan aandacht voor kinderen die veelvoorkomende chronische ziekten hebben zoals diabetes, obesitas en astma. Ook die groeiende groep vraagt naar handvaten om regie te krijgen over hun volwassen leven met een ziekte. De kinderen die ik zag toen ik begon, zijn intussen volwassen. Die overstap was niet enkel moeilijk voor hen, maar ook voor mij. Het ligt gevoelig bij alle partijen. Er open over praten is nodig. Het is nu eenmaal zo dat we anders georganiseerd zijn dan de volwassenzorg. Dat is geen waardeoordeel. Maar dat we de transitie kunnen verbeteren en van mekaar kunnen leren is zeker. Jongeren weten vaak veel over hun zorg en het belang van therapietrouw. De kwetsbaarheid zit deels in de vertrouwensband, die langdurige connectie die wegvalt.’

Die overstap was niet enkel moeilijk voor hen, maar ook voor mij.

Kim Van Hoorenbeeck

Prof. dr. Kim Van Hoorenbeeck

 

Goossens: ‘Die vertrouwensrelatie moeten ze terug opbouwen met hun nieuwe zorgteam. De evidentie om samen te werken aan hun zorg is even zoek. Terwijl het ook nodig is dat ze die stap zetten. Ze krijgen noden waar pediatrische teams minder kennis van hebben. En het is een erkenning van hun opgroeien tot volwaardige volwassenen.’

Aangemaakt op
Laatste update op