Bij diabetes of suikerziekte is het suikergehalte in het bloed te hoog. Oorzaak is een gebrekkige of afwezige productie van insuline, een hormoon dat in de pancreas wordt aangemaakt en ervoor zorgt dat de suiker of glucose uit onze voeding in onze cellen wordt opgenomen. Bij type 2 diabetes, ook gekend als ouderdomsdiabetes, wordt er minder insuline aangemaakt of werkt dat hormoon niet naar behoren. Bij type 1 diabetes is er in het geheel geen insulineproductie. 85 à 90 procent van de diabetici heeft type 2 diabetes, vaak als een gevolg van overgewicht en een zittende levensstijl.
De behandeling van diabetes is erop gericht de verhoogde bloedsuikerwaarden opnieuw tot een normaal niveau te brengen. Een te hoog glucosegehalte tast op termijn immers de bloedvaten aan. Dat kan leiden tot ernstige complicaties als nierfalen, oogproblemen, chronische voetwonden of hart- en vaatziekten. Bij een te lage suikerwaarde riskeren patiënten dan weer een hypo. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren doordat de patiënt te veel insuline heeft ingespoten of doordat hij tijdelijk meer energie verbruikt door lichamelijke inspanning. Er is dan een plots tekort aan suiker in het bloed, met onder meer concentratieverlies, beven en transpireren tot gevolg.
Een kilootje minder
De manier van behandelen hangt sterk samen met het type diabetes. Bij type 2 diabetes is een aanpassing van de levensstijl – lees: gezonder eten, meer bewegen, gewichtsverlies – cruciaal. De meeste patiënten nemen ook medicijnen in.
‘De afgelopen jaren is er veel onderzoek gebeurd naar medicatie die beter inspeelt op de specifieke noden van de patiënt’, zegt prof. dr. Luc Van Gaal, diensthoofd diabetologie. ‘Er wordt gestreefd naar betere bloedsuikercontrole, minder hypo’s en gewichtsverlies. De bestaande middelen schieten op die vlakken vaak tekort. Zo bereikt minder dan de helft van de patiënten de beoogde bloedwaarden en veroorzaken nogal wat medicijnen gewichtstoename.’ Belangrijk is ook dat de medicijnen de kans op hart- en vaatziekten niet verhogen of zelfs verkleinen. Diabetici lopen immers een groter risico op hart- en vaataandoeningen. De nieuwe geneesmiddelen werken vooral in op de vetcellen, de darmen en de nieren.
Ook vermageringschirurgie is belangrijker geworden. Almaar meer patiënten ondergaan een gastric bypass, een ingreep waarbij de maag in twee compartimenten wordt verdeeld en het voedsel letterlijk aan een deel van de dunne darm voorbijgaat. Uit onderzoek binnen de dienst is gebleken dat die operatie als bijkomend effect heeft dat de aanmaak van bepaalde hormonen toeneemt. Dat leidt tot extra gewichtsverlies, maar ook tot een betere suikercontrole.
‘Daaruit is op zijn beurt een nieuwe therapie ontstaan: de GLP1-injectie’, licht Van Gaal toe. ‘Door het darmhormoon in kwestie bij de patiënt in te spuiten verliest hij gewicht en verlaagt zijn bloedsuiker. Voorlopig moet dat dagelijks gebeuren, maar we onderzoeken hoe we dit kunnen terugbrengen naar een wekelijkse of zelfs maandelijkse inspuiting.’ Een bijkomend voordeel van de behandeling is dat de bloeddruk daalt en dat ze een positief effect heeft op hart- en bloedvaten.
Type 2 diabetici worden steeds vaker op maat behandeld. ‘Naargelang hun specifieke noden – bijvoorbeeld een verhoogd risico op hart- en vaatziekten, hypo’s of overgewicht – schrijven we medicatie voor die ook die problemen aanpakt’, aldus Van Gaal.
Dansen op het slappe koord
De behandeling van type 1 diabetes is belastender. De meeste patiënten moeten vier keer per dag insuline spuiten: voor elke maaltijd en voor het slapengaan. ‘Een moeilijke evenwichtsoefening’, zegt diabetoloog prof. dr. Christophe De Block. ‘Wil je de bloedsuikerwaarde echt laag houden, dan moet je voldoende insuline spuiten. Je riskeert dan echter hypo’s doordat de bloedsuiker al eens té laag zakt. Is het glucosegehalte echter continu te hoog, dan liggen op termijn complicaties op de loer. Minder dan 40 procent van de patiënten slaagt erin om zijn suikerwaarden binnen de streefwaarden te houden.’
De ene patiënt is de andere niet. De Block: ‘Je moet aanvoelen in hoever iemand zijn diabetes wil en kan managen. Aan sommigen moet je niet vragen om te beginnen tellen en rekenen. 10 à 15 procent van onze patiënten volgt dan ook een vast schema, waarbij ze telkens dezelfde dosis inspuiten. De grootste groep meet vier keer per dag zijn glucosegehalte via een vingerprik en past zo de dosis aan. En dan is er nog een groep van zo’n 20 procent die de dosis bepaalt aan de hand van het gemeten glucosegehalte, gecombineerd met wat ze gaan eten. Zo hou je de bloedsuikerspiegel het best onder controle, maar je moet wel kunnen inschatten welke impact voeding op je suikerwaarden heeft. Dat is best moeilijk.’
Bloedsuiker te laag? Alarm!
Voor patiënten met sterk schommelende bloedsuikerwaarden of nachtelijke hypo’s is een insulinepomp een goede oplossing. Dat is een toestelletje ter grootte van een gsm dat continu een heel lage dosis insuline via een dun kathetertje tot in de buikholte brengt. Zo kunnen ze de dosis uur per uur instellen. ‘Een stap verder is een insulinepomp gekoppeld aan continue glucosemeting’, vervolgt De Block. ‘Een kleine sensor meet dan elke 1 à 3 minuten het glucosegehalte. Gaat de waarde gevaarlijk omlaag of omhoog, dan klinkt er een alarm. Bij een dreigende hypo wordt de insulinepomp automatisch uitgeschakeld. Helaas wordt dat systeem nog niet terugbetaald.’
Een belangrijke pijler binnen de behandeling is diabeteseducatie. De dienst telt vijf diabeteseducatoren die patiënten stap voor stap leren wat ze moeten weten over hun aandoening en therapie en die hen motiveren de behandeling nauwgezet te volgen. Patiënten kunnen altijd met hun vragen bij hen terecht.