1. Hoe worden nieuwe therapieën ontwikkeld?
Prof. dr. Marc Peeters: ‘Alles begint met fundamenteel onderzoek in het laboratorium: via onderzoek op cellen of proefdieren testen we een specifieke theorie. Idealiter leidt dat tot een mogelijke therapie die we via klinisch onderzoek uitproberen, met andere woorden in patiëntenstudies. Translationeel onderzoek, letterlijk vertalend onderzoek, slaat dan weer de brug tussen die twee. Translationele onderzoekers gaan na of we een eerder ontwikkelde theorie in de geneeskunde kunnen toepassen. Dat doen ze bijvoorbeeld door weefsel- of bloedstalen te onderzoeken.’
2. Wat is het verschil tussen een commerciële en een academische studie?
Prof. dr. Hans Prenen: ‘Commerciële studies gebeuren in samenwerking met een farmaceutisch bedrijf, meestal om een nieuw medicijn te testen. Dat is uiteraard van onschatbaar belang. Daarnaast onderzoeken we als universitair ziekenhuis zaken die commercieel minder interessant zijn, maar wel cruciale informatie kunnen opleveren. Zo loopt er nu heel wat onderzoek naar COVID-19, onder meer rond de vorming van antistoffen bij kankerpatiënten.’
3. Welke rol spelen biomerkers in het verhaal?
Peeters: ‘Een biomerker is een eigenschap van een tumor die terug te vinden is in bloed, urine of de tumor zelf. Het kan bijvoorbeeld gaan om een eiwit, een stukje DNA of een DNA-verandering. Biomerkers zijn een onmisbare schakel omdat ze ons in staat stellen om een tumor te detecteren, een diagnose te stellen, te zien of een behandeling werkt én om te voorspellen of een medicijn zal aanslaan. We proberen dan ook voortdurend nieuwe biomerkers op het spoor te komen.’
4. Wat maakt dat een klinische studie vandaag sneller verloopt?
Peeters: ‘Klinische studies zijn mee geëvolueerd met de realiteit van het kankeronderzoek. Vroeger registreerde het European Medicines Agency (EMA) een medicijn pas nadat het de toets van fase 3 had doorstaan. Nu gebeurt dat soms al na fase 2. Dat komt doordat we vaak medicatie testen waarvoor maar heel weinig patiënten in aanmerking komen, maar die wel een groot effect heeft. Er zijn dan eenvoudigweg niet genoeg patiënten voor een grote vergelijkende studie. Daarom werken we nu vaak met kleine groepen en wordt een medicijn soms al goedgekeurd na een studie op veertig of vijftig patiënten. Dat drijft de snelheid natuurlijk sterk op. Vroeger was de doorlooptijd van een studie al gauw tien jaar, nu is dat soms maar vijf of zes jaar.’
5. Hebben oncologische patiënten inbreng in de opzet van een klinische studie?
Prenen: ‘Ja, sinds kort hebben we een patiëntencommissie voor oncologisch onderzoek die geregeld feedback geeft op academische studies. Is het doel van de studie nuttig? Krijgt de patiënt duidelijke informatie? Is de studie patiëntvriendelijk genoeg? In de commissie zetelen (ex-)kankerpatiënten, mantelzorgers, familieleden en personen die geïnteresseerd zijn in klinisch onderzoek. Zo kunnen we rekening houden met de mening van ervaringsdeskundigen. We voegen die evaluatie ook toe aan financieringsaanvragen.’
Patiëntencommissie
www.uza.be/patientencommissie-oncologie