‘Zo’n vijf jaar geleden kwam een patiënte langs voor een punctie. Ze had de week ervoor te horen gekregen dat ze borstkanker had en ze was helemaal in tranen. Want diezelfde week had ze ook vernomen dat ze voor het eerst grootmoeder werd. Ze was heel bang dat ze zou sterven. Er wachtte haar een operatie en ook chemotherapie en radiotherapie. Ze zou dat kleinkind nooit zien, dacht ze. Ik heb toen op haar ingepraat, haar zo goed mogelijk proberen steunen. Gezegd dat die diagnose niet het einde van haar leven was. Dat we haar gingen behandelen en dat er heel goeie therapieën waren. En dat ze er niet alleen voor stond.
Suikerbonen
Een jaar later kwam ze langs voor een mammografie: de behandeling was aangeslagen en ze kwam op controle. In de wachtzaal was ze op mij aan het wachten, met het geboortekaartje van haar kleinkind en suikerbonen. Zo komt ze nu elk jaar op controle en elk jaar valt er wel nieuws te melden, want ze heeft intussen drie kleinkinderen. Helemaal het tegenovergestelde van wat ze had verwacht dus. Ze vertelde mij ook dat ze nog vaak terugdacht aan wat ik toen had gezegd. Dat die kanker niet het einde was, maar dat het haar leven wel zou veranderen en dat ze zich zou kunnen optrekken aan kleine dingen. Dat had haar getroost op dat moment, maar – zei ze achteraf – het was ook echt waar geweest. Dat zijn de leuke aspecten van ons werk: het besef dat je echt iets kunt betekenen voor een patiënt op een moeilijk moment.’