Almaar vaker hoor je van kinderen die logopedie volgen of worden begeleid in de taakklas. Wordt de lat vandaag te hoog gelegd? Of krijgen kinderen te snel een labeltje opgeplakt? Hilde Devenyns, logopediste binnen het revalidatiecentrum voor communicatiestoornissen van het UZA, bekijkt het positief. ‘Als een kind vroeger absoluut niet kon rekenen, klonk het al gauw ach ja, die kan dat gewoon niet zo goed. Dat sommige van die kinderen aan dyscalculie lijden, was toen amper geweten. Vandaag wordt dat soort problemen sneller opgespoord.’
Niet elk kind dat in het eerste leerjaar niet goed meekan, heeft een leerstoornis. ‘Sommigen zijn gewoon nog niet schoolrijp. Maar als een kind heel duidelijk problemen heeft met één aspect, bijvoorbeeld lezen, is er mogelijk meer aan de hand’, zegt psychologe Hildegarde Hillaert.
De meest voorkomende leerstoornissen zijn dyscalculie, dat wil zeggen niet goed kunnen rekenen, en dyslexie en dysorthografie, problemen met respectievelijk lezen en schrijven. Daarnaast zijn er ontwikkelingsstoornissen die vaak met leerproblemen gepaard gaan, waaronder ADHD, autisme en DCD of Development Coordination Disorder. Kinderen met DCD hebben problemen met het aanleren en uitvoeren van motorische taken, zoals zich aan- en uitkleden, fietsen, zwemmen, tekenen en schrijven. Autisme wordt in het UZA niet behandeld. Andere kinderen hebben een algemene taalstoornis, een globale leerstoornis of een algemene ontwikkelingsachterstand.
Centrum brengt probleem in kaart
Binnen het revalidatiecentrum voor communicatiestoornissen, dat deel uitmaakt van de dienst neus-keel-oor, worden leerstoornissen multidisciplinair aangepakt. Tot het team behoren drie psychologen, twee logopedisten, een maatschappelijk werker, een revalidatie-arts en een kinesitherapeut. Bij het intakegesprek gaan de ouders met hun kind eerst langs bij de psychologe. Die brengt het probleem in kaart en bekijkt welke onderzoeken er nodig zijn. Aansluitend volgt een onderzoek door een arts en een gesprek met de maatschappelijk werker, die vooral de administratieve kant in orde brengt.
De onderzoeken zelf worden binnen de twee tot drie maanden gepland. Afhankelijk van het probleem kan het bijvoorbeeld gaan om een lees- en schrijfonderzoek, een taaltest, een psychomotorisch onderzoek, een gehoortest, een rekenproef, een intelligentietest of een neuropsychologisch onderzoek, waarbij onder meer geheugen en concentratie worden getest. Soms zijn ook bijkomende medische onderzoeken nodig, zoals een oog- of slaaponderzoek. De meeste kinderen komen een viertal keer langs voor onderzoeken.
Hillaert: ‘Als alle onderzoeken zijn afgerond, bespreken we de resultaten tijdens de teamvergadering. Wat is de diagnose? Welke therapie raden we aan? Wat is de beste aanpak op school? Welke onderwijsvorm adviseren we? Dat alles wordt later met de ouders besproken door de psychologe.’
Logopedist of kinesist?
Een minderheid van de kinderen wordt in het UZA zelf behandeld, voornamelijk als er meerdere problemen tegelijk zijn. ‘Zo’n 95 procent krijgt begeleiding in de eigen buurt, vaak logopedie’, zegt Devenyns. ‘Een logopedist behandelt niet alleen taal- en spraakproblemen, maar kan kinderen ook helpen met lezen, schrijven en rekenen. Soms is kinesitherapie of psychologische begeleiding nodig.’
Een leerstoornis kun je niet zomaar de wereld uit helpen. Maar met begeleiding kan een kind zijn vaardigheden wel verhogen en beter leren omgaan met zijn probleem. Eenvoudige hulpmiddelen of geheugensteuntjes kunnen een groot verschil maken. ‘Zeker als ouders een attest kunnen voorleggen, staan scholen soms bepaalde uitzonderingen toe. Bijvoorbeeld dat een kind met dyscalculie bij een test een rekenmachine mag gebruiken’, weet Devenyns.
Met therapie gaan de meeste kinderen er behoorlijk op vooruit. Het succes hangt van veel factoren af. Hoe lang heeft het kind al een achterstand? Hoe gemotiveerd is het? Zijn er nog bijkomende problemen, bijvoorbeeld ADHD? ‘Met de nodige hulp en ondersteuning zien we patiënten vaak ver geraken. Het is bijvoorbeeld niet omdat je dyslexie hebt, dat je later geen hogere studies zou aankunnen’, besluit Hillaert.
Iedereen ADHD?
Iedereen kent wel een kind met ADHD of Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Kenmerkend voor die gedragsstoornis zijn hyperactiviteit, impulsiviteit en een tekort aan concentratie, al hoeven die drie eigenschappen niet in dezelfde mate voor te komen. Wel vertonen de kinderen het gedrag in elke situatie, dus bijvoorbeeld niet alleen thuis. Kinderen met ADHD hebben vaak ook problemen op school. Daarom worden ze in het UZA vaak tegelijk door een logopedist en een psycholoog behandeld.
Soms wordt het etiket ADHD ten onrechte gekleefd op kinderen die om een andere reden erg druk zijn, bijvoorbeeld door emotionele of sociale problemen. Ook Rilatine, een courant geneesmiddel tegen ADHD, wordt soms te snel voorgeschreven. Daarom wordt het medicijn vandaag alleen terugbetaald na een diagnose door een kinderneuroloog of kinderpsychiater.
Twijfelt u of uw kind ADHD heeft? Bespreek het dan met uw huisarts of kinderarts. Vooral als uw kind door zijn gedrag niet normaal functioneert – ondermaatse schoolprestaties, geen vriendjes maken - is er misschien meer aan de hand.