Negentien was hij toen de diagnose type 1 diabetes werd gesteld. ‘Ik was al weken heel vermoeid, had gezichtsproblemen en krampen in mijn benen en ik had voortdurend dorst’, herinnert hij zich. ‘Vermoeidheid, dacht ik. Tot het echt niet meer ging en ik me op de spoed van het UZA aanmeldde. Na tien minuten wisten ze daar hoe laat het was.
Ik werd toen een week opgenomen om mijn bloedsuikerwaarden weer onder controle te krijgen en mij de behandeling aan te leren. Er kwam toen zoveel op me af dat ik amper tijd had om bij de diagnose stil te staan. Insuline spuiten heb ik nooit gedaan, ik koos meteen voor een insulinepomp. Ik vond dat zelfs een beetje cool. Terug thuis was het zoeken. Voortdurend meten en koolhydraten tellen, dat was wennen. De gedachte dat dat de rest van m’n leven moest, viel me zwaar. Ik wilde zeker weten of het écht niet zonder kon en heb een keer een week geen insuline gespoten. Geen goed plan, ondervond ik.
Glucosemeter in de rugzak
Het is niet altijd gemakkelijk mijn behandeling vol te houden. Ik studeer, zit op kot in Gent en werk af en toe. Laatst ben ik een maand liftend door Europa getrokken. Dan denk je er niet altijd aan om te prikken. Soms zeggen mijn vrienden, Drie-ies, wordt het nu geen tijd om je bloedsuiker te meten? Diabetes heb je elke dag, maar soms wil je er gewoon even niet mee bezig zijn.
Recent ben ik twee keer opgenomen omdat ik m’n bloedsuikerwaarden niet onder controle kreeg. Toen stonden de diabeteseducatoren vaak aan m’n bed, bijna met opgeheven vingertje. Ze drukten me op het hart dat ik mijn ziekte meer ter harte moest nemen en dat ik sneller moest bellen bij problemen. Ik weet dat ik altijd bij hen terecht kan, maar ik wil alles te veel op eigen houtje oplossen.
Die insulinepomp is wel een luxe. Als ik een koekje meer eet, verhoog ik gewoon mijn dosis een beetje, heel gemakkelijk. Wil ik gaan zwemmen, dan koppel ik het toestelletje even af. En ik stop het pompje gewoon in mijn broekzak, niemand die het ziet. Al bij al valt het best mee om met diabetes te leven.’