Als fulltimer werk ik door de band genomen 210 dagen per jaar. Dat komt jaarlijks op om en bij 2520 hoe-gaat-het-met-u’s, privégebruik even buiten beschouwing gelaten. In mijn zesjarige carrière moet de vraag wel 15.120 keer gepasseerd zijn. Vergeef me als ik er een paar vergeten ben.
Het lijkt een goedkoop opzetje om een beleefd, doch gemoedelijk gesprek op gang te helpen. Deel van het ziekenhuisbeleid, dat met beminnelijke en bovenal bekwame medewerkers patiënten naar ons ziekenhuis wil verleiden. Waar, maar zo simpel is het niet. Probeer op bovenstaande vraag maar eens een gevat en geloofwaardig weerwoord te formuleren, zonder te vervallen in nietszeggende, geijkte standaardantwoorden gevolgd door een punt. Dat is allerminst evident, zeker als er geen Flair-test voorhanden is die je na het beslechten van enkele prangende levenskwesties wel vertelt hoe jij je hoort te voelen.
Ik verafschuw bijgevolg de vraag als ze bij vergissing mijn richting uitkomt. Het is nog maar het gemakkelijkst om het sociaal wenselijke ‘goed’ terug te werpen. Ook omdat het waar is, dat ik het goed heb, dat ik op die ingegroeide teennagel na gelukkig gezond ben én omgekeerd. Dat die ‘goed’ dan even goed is als die ‘goed’ van pakweg een jaar geleden, is gewis een goeie leugen. Maar tezelfdertijd werkt het uitspreken ervan soms ook therapeutisch. Soms welteverstaan, zoals hoop soms doet leven.
Maar goed, in tussentijd wens ik dat het écht goed met u gaat, of toch beter(end). En mocht ik – in het slechtste geval – aan uw bed opduiken en voor de vijftienduizendhonderdéénentwintigste keer vragen hoe het met u gaat, dan hoop ik dat u geen ‘goed’ veinst maar voelt. En zo niet, helpen wij wel een paar duizend handen.
Bart Paepen, verpleegkundige intensieve zorg