Om tien uur, na een reistijd van bijna 3 (!) uur, ben ik op mijn werkplek. Om onmiddellijk naar Genk te vertrekken voor een reportage over premature baby’s… Kindjes die véél te vroeg geboren zijn, hyperkleine mensjes die bij de geboorte driekwart kilogram wegen. Om daarna weken, zo niet maanden strijd te voeren om in leven te blijven. Alleen de happy few worden gezonde baby’s.
Het is een openbaring: tien bedjes met mensjes van minder dan een kilogram. Van wie enkele al levensreddende ingrepen hebben overleefd. Aan meerdere bedjes blijven ouders uren de wacht houden, om af en toe voorzichtig een hand of een beentje te strelen. En stilletjes en bang te hopen dat hun kind een van die happy few is. Zelden zoveel pure ouderliefde gezien, en inzet van verpleegkundigen en artsen. Bij elke biep van een monitor springen ze op, mogelijk een signaal dat er iets misgaat. En toch is het daar opvallend rustig, sereen. Geen enkel moment is er paniek of stress.
Geraakt door zoveel vertederende zorg ronden we onze reportage af. Tot we beseffen dat het twaalf uur is, en dat we dus precies één uur hebben om Het Journaal van 13 uur te halen. Het is even stressen. Wij, de cameraploeg en ik, zijn vertrouwd met die deadlines. We zijn dat gewoon, dénken we. Tot een van de artsen – een hartelijke vrouw – mij streng toespreekt. ‘Mevrouw, u verspreidt stress, mag ik u alstublieft vragen om naar buiten te gaan? Mijn baby’s zijn daar niet tegen bestand.’ Ik sta versteld van het feit dat anderen mijn stress voelen. Even later op de gang krijg ik een warme handdruk van die arts, waarbij ze me recht in de ogen kijkt: ‘Stress is zo enorm slecht voor je gezondheid. En je hebt maar één gezondheid.’ Zij kan het weten, tussen haar kleine baby’s die balanceren tussen leven en dood. Eén gezondheid. Eentje maar. Ik moet er sindsdien telkens aan denken als ik in de file die verkrampte bestuurders massaal hun stress zie verbijten.
Katty Allaert