Tot voor 2001 was er in het UZA één papieren dossier per patiënt, dat indien nodig van dienst naar dienst verhuisde. Dat had een aantal nadelen. ‘Doordat patiënten almaar meer raadplegingen, onderzoeken en andere medische interventies ondergaan, werden die papieren dossiers op de duur geweldig dik’, zegt dr. Leon Luyten, hoofd medische informatie. ‘Bovendien volgen de interventies elkaar steeds sneller op. Op de duur kon het papieren dossier als het ware niet meer volgen. Dan lag het bijvoorbeeld nog op de ene dienst terwijl een arts van een andere dienst het alweer nodig had. Zo ontstonden er al eens hiaten. En het was ook weinig overzichtelijk.’
De overgang van papieren naar elektronisch dossier verliep geleidelijk. Luyten: ‘In 2001 begonnen we met de resultaten van het laboratorium, de beeldvorming en de pathologische onderzoeken digitaal op te slaan. In een tweede fase begonnen de artsen ook hun verslagen elektronisch in te geven. En na 2007 hebben we de informatie uit de bestaande papieren dossiers dienst per dienst gedigitaliseerd.’
Het elektronisch medisch patiëntendossier bevat, zoals de naam zegt, alle informatie die medisch relevant is: verslagen van raadplegingen en opnames, een overzicht van actuele medische problemen, voorgeschreven behandelingen, uitslagen van onderzoeken, de medische voorgeschiedenis, brieven naar verwijzende artsen … De voordelen liggen voor de hand: minder papierverspilling, minder over-en-weergeloop, meer overzichtelijkheid, centraal beheer van de gegevens … ‘De grootste meerwaarde is echter dat de informatie vlot kan worden gedeeld’, merkt Luyten op.
Pottenkijkers niet welkom
Niet iedereen kan zomaar een dossier openen. ‘De wet zegt dat alleen de behandelende arts, of een medewerker in zijn opdracht, iemands dossier mag raadplegen’, preciseert Luyten. ‘Omdat het echter in sommige situaties nodig is dat een andere arts over het dossier beschikt – bijvoorbeeld in een noodgeval –, heeft in feite elke UZA-arts toegang tot elk patiëntendossier.’ Bij wijze van controlemechanisme en om de privacy van patiënten te beschermen wordt er wel altijd geregistreerd wie wat raadpleegt.
Ook verpleegkundigen kunnen via de behandelende arts toegang krijgen tot een deel van het dossier, maar zij kunnen geen gegevens toevoegen. Uitzonderingen zijn bepaalde gespecialiseerde verpleegkundigen, zoals de wondzorgverpleegkundige. ‘Andere medewerkers kunnen alleen op aanvraag een medisch patiëntendossier raadplegen, bijvoorbeeld in het kader van wetenschappelijk onderzoek’, vervolgt Luyten. Indien nodig kan ook informatie worden doorgestuurd naar de huisarts of specialisten van andere centra. Huisartsen krijgen hoe dan ook een verslag van elke raadpleging of opname van hun patiënt.
En wat met de patiënten zelf? ‘De wet op de patiëntenrechten bepaalt dat zij inzage moeten kunnen krijgen in hun eigen dossier’, legt ombudsvrouw Aryane Cools uit. ‘Ze mogen het op aanvraag komen inkijken, in mijn aanwezigheid. Ook kunnen patiënten een afschrift op papier krijgen. De eerste helft van 2012 vroegen een kleine 300 patiënten in het UZA zo’n afschrift op.’ ‘Dat gebeurt vooral in het kader van een tweede mening of een klacht, of gewoon omdat de patiënt heel actief bezig is met zijn behandeling. Op dat vlak zien we een enorme toename’, vult Luyten aan. Het UZA kan uiteraard niet controleren wat patiënten met het afschrift doen. Cools: ‘Zo hebben verzekeringsinstanties en advocaten niet het recht om een medisch dossier in te kijken, maar patiënten doen met het afschrift wat ze willen. Dat zou je als een hiaat in de wetgeving kunnen beschouwen.’
Warning: uw patiënt heeft diabetes
Het elektronisch medisch patiëntendossier opent enorme mogelijkheden voor de toekomst, vindt Luyten. ‘Op dit moment is die verzameling gegevens als het ware nog een grote container met informatie. De volgende grote stap is om toepassingen te creëren die het werk van de arts ondersteunen. Ik denk bijvoorbeeld aan patiëntenselectie, het opstellen van zorgplannen, wetenschappelijk onderzoek of beslissingsondersteuning. Stel dat bepaalde elementen in een dossier erop wijzen dat een patiënt misschien diabetes heeft, zonder dat die diagnose is gesteld, dan zou het systeem dat automatisch kunnen aangeven. Zo zouden bepaalde aandoeningen sneller aan het licht kunnen komen.’
Daarnaast zal het elektronische dossier ongetwijfeld ook de ontwikkeling van telegeneeskunde een boost geven. Nu al kunnen jonge diabetespatiënten van het UZA – of hun ouders – de waarden van hun bloedsuikerspiegel van thuis of school uit elektronisch doorsturen naar een internetplatform. Zo kan de behandeling vanop afstand worden bijgestuurd. ‘Dat we nu alle medische gegevens van de patiënt in elektronische vorm hebben, maakt veel mogelijk. Allicht komt er een tijd dat de patiënt rechtstreeks gegevens in zijn dossier kan noteren’, blikt Cools vooruit.
Volgens Luyten is het een kwestie van tijd voor de patiënt een speler wordt in zijn eigen elektronische dossier. ‘Een voorbeeld: nu vullen patiënten voor een onderzoek of ingreep schriftelijk een vragenlijst in. Dat zouden ze de dag voordien thuis kunnen doen, vanop hun pc. En op termijn zullen patiënten misschien de uitslag van een onderzoek zelf kunnen opvragen. Die evolutie zou er wel eens sneller kunnen zijn dan gedacht.’